Gebruik nooit de volgende soorten enveloppen; ze veroorzaken problemen met de papiertoevoer:

• Enveloppen die beschadigd, gekruld of gekreukt zijn of een ongebruikelijke vorm hebben
  
• Enveloppen die erg dun zijn of een opvallende textuur hebben
  
• Enveloppen met klemmetjes, nietjes of bandjes
  
• Enveloppen met een zelfklevende sluiting
  
• Enveloppen met een zakconstructie
  
• Enveloppen met een vouw die niet scherp is
  
• Enveloppen met reliëf
  
• Enveloppen die al eerder met een laserprinter bedrukt zijn
  
• Enveloppen met een voorbedrukte binnenkant
  
• Enveloppen die niet op een mooie stapel blijven liggen
  
• Enveloppen met een papiergewicht dat buiten de specificaties voor de printer valt
  
• Slecht gemaakte enveloppen met randen die niet recht zijn
  
• Enveloppen met een venster, openingen, uitsnede of perforaties

• Leg geen verschillende soorten papier tegelijk in de papiercassette. Het papier kan vastlopen of papierstoringen geven.
  
• Druk niet dubbelzijdig af op enveloppen.
  
• Kies in de software hetzelfde papierformaat als het formaat van het papier in de lade.
  
• Als uw software geen optie voor het selecteren van het papierformaat heeft in het afdrukmenu, kunt u het papierformaat instellen op het bedieningspaneel van de printer in het menu Papier.