De eenvoudige netwerkconfiguratie van Mac OS X houdt in dat het IP-adres van de printer automatisch wordt ingesteld (met het APIPA-protocol). Maar soms geeft dit problemen en kan uw printer niet afdrukken, ook al wordt het apparaat correct weergegeven in Afdrukbeheer, Printerconfiguratie, Afdrukken en faxen of Afdrukken en scannen.

Er zijn twee oplossingen mogelijk:

1) Netwerkinstellingen wijzigen

Als uw Macintosh®-computer meer dan één netwerkinterface heeft of als zowel Ethernet- als AirMac-interfaces worden gebruikt, kan het APIPA-protocol zich niet koppelen aan beide netwerkinterfaces.

Probeer het volgende als u verschillende netwerken gebruikt en niet kunt afdrukken:

Voor gebruikers van Mac OS® 10.2 - 10.4:

1. Selecteer het pictogram 'Netwerk' in de Systeemvoorkeuren.
2. Bij 'Toon' moet 'Netwerkpoortconfiguraties' staan.
3. Zorg ervoor dat de volgorde van de poortconfiguraties alle externe netwerken omvat waarmee de printer verbonden kan zijn.

Voor gebruikers van Mac OS® X 10.5 - 10.10:

1. Selecteer het pictogram 'Netwerk' in de Systeemvoorkeuren.
2. Kies het netwerk dat u niet gebruikt.
3. Kies 'Maak voorziening inactief' met de knop onder het venster.
    
   

Bijvoorbeeld: als de printer deel uitmaakt van een extern netwerk en u hebt uw Macintosh OS niet geconfigureerd voor communicatie met dat netwerk, zorg er dan voor dat de TCP/IP-instellingen in de configuratie 'Ingebouwd Ethernet' zijn geconfigureerd voor communicatie met andere netwerken.

Zorg er ook voor dat de juiste poortconfiguratie actief is.

2) Vast IP-adres configureren

Raadpleeg de systeembeheerder voor een IP-adres.

<Met het bedieningspaneel>

1. Druk op de knop Menu en selecteer LAN. Druk vervolgens op OK.
2. Selecteer TCP/IP, TCP/IP(kabel) of TCP/IP(WLAN) en druk op OK.
3. Selecteer IP-adres en druk op OK.
4. Voer het IP-adres in.
5. Druk op OK.
6. Druk op Stop/Eindigen.