In het dialoogvenster [Opties] kunt u de opdrachten selecteren die in de [Werkbalk voor snelle toegang aanpassen] worden weergegeven en instellingen voor het uiterlijk van de toepassing. Ook kunt u instellingen voor sneltoetsen, verspringende steken en garenkleurkaarten opgeven of wijzigen. Volg de onderstaande procedure om het dialoogvenster [Opties] te openen.
Klik op en vervolgens op [Opties] onder in het venster.
U kunt het dialoogvenster [Opties] ook op een van de volgende manieren openen.
Instellingen voor onderstaande kunt u ook opgeven in dit dialoogvenster.
De standaard sneltoetsen worden weergegeven in het vak [Huidige toetsen] 1.
De gebruiksinformatie over de opgegeven toetsencombinatie verschijnt. Als de toetsencombinatie al is toegewezen aan een andere opdracht, wordt de naam van die opdracht weergegeven bij 3.
Wanneer u de standaard- of opgegeven sneltoetsen wilt verwijderen, selecteert u de sneltoetsen in 1 en klikt u vervolgens op [Verwijderen] 5.
Als u de standaardinstellingen wilt herstellen, klikt u op [Alles herstellen] 6.
Zie Persoonlijke garenkleurenkaart bewerken voor uitgebreide instructies.
Bij DST-bestanden kunt u opgeven of de overspringende steek wordt afgeknipt volgens het aantal springcodes. Het aantal codes verschilt afhankelijk van de borduurmachine die u gebruikt.
Klik op [DST-instellingen] in de lijst met opdrachten, geef het aantal sprongen op en klik vervolgens op [OK].
Wanneer u een instelling voor import wilt opgeven, voert u een waarde in bij [DST-importinstelling]. Wanneer u een instelling voor export wilt opgeven, voert u een waarde in bij [DST-exportinstelling].
DST-importinstelling
Wanneer het aantal achtereenvolgende sprongen in het DST-bestand lager is dan het aantal sprongen dat hier wordt opgegeven, worden deze achtereenvolgende sprongen vervangen door een steek.
Wanneer het aantal achtereenvolgende sprongen in het DST-bestand hoger dan of gelijk is aan het aantal sprongen dat hier wordt opgegeven, worden deze achtereenvolgende sprongen vervangen door een verspringende steek daar waar de draad wordt geknipt.
DST-exportinstelling
Wanneer PES-bestanden worden uitgevoerd, worden verspringende steken met draadknippen vervangen door meer opeenvolgende springcodes dan het opgegeven aantal sprongen.
Wanneer u een borduurpatroon maakt voor onze nieuwe borduurmachines met meerdere naalden, kunt u opgeven of u afknippen van verspringende steken wilt toevoegen aan het patroon.
Deze instellingen worden alleen toegepast wanneer u borduurt met onze borduurmachines met meerdere naalden. Voordat u deze instellingen kunt toepassen, moet u selecteren onder [Machinetype] in het dialoogvenster [Ontwerpinstellingen].
Klik op [Afknippen van verspringende steken] in de lijst met opdrachten, schakel het selectievakje [Afknippen verspringende steken toev. aan ingev.patronen.] in en klik vervolgens op [OK].
Wanneer u gegevens voor meerdere gebieden hebt gemaakt met een functie [Vormen], kunt u de begin-/eindpunten tussen gebieden in dezelfde kleur automatisch optimaliseren.
Klik op [Begin-/eindpunten optimaliseren] in de lijst met opdrachten, selecteer het selectievakje [Begin-/eindpunten optimaliseren.] en klik vervolgens op [OK].
Als u gegevens hebt gemaakt door middel van klikken in de hieronder weergegeven volgorde:
De begin-/eindpunten worden ingesteld op basis van de volgorde waarin de gegevens zijn ingevoerd.
De begin-/eindpunten worden ingesteld waar een rechte verbindingslijn tussen de gebieden het kortst is.
Zie Systeemeenheid voor uitgebreide instructies.
Zie Beeldscherm afmeting aanpassen (beeldschermkalibratie) voor uitgebreide instructies.
U kunt de toepassingskleuren selecteren.
Klik op [Instellingen voor gebruikersinterface] in de lijst met opdrachten, selecteer het gewenste kleurenschema bij [Toepassingskleur] en klik vervolgens op [OK].
Met het selectievakje [Statusbalk tonen] bepaalt u of u de statusbalk wilt tonen of verbergen. Als u de statusbalk wilt tonen, schakelt u het selectievakje in.
Met het selectievakje [ScanNCut-tab tonen] bepaalt u of u de tab [ScanNCut] wilt weergeven of verbergen. Als u de tab [ScanNCut] wilt weergeven, selecteert u het selectievakje.
Wanneer u op de knop [Positie deelvenster herstellen] klikt, worden de gedokte deelvensters (deelvensters [Importeren]/[Kleur]/[Borduureigenschappen]/[Teksteigenschappen], deelvenster [borduurvolgorde] en deelvenster [Steeksimulator]) teruggezet naar de standaardweergaven nadat de toepassing opnieuw is gestart.
Zie Naar een machine overbrengen via draadloos netwerk voor uitgebreide instructies.