Stap 4 Borduurinstellingen-stadium

We gaan nu de borduureigenschappen instellen voor de verschillende gedeelten van de omtrek om het borduurpatroon te maken.

Borduureigenschappen opgeven

  1. Klik op de tab [borduur-instelling].
  2. Als u het steektype voor de lijn wilt opgeven, klikt u op [lijn] in de groep [Functies] en selecteert u vervolgens de gewenste functie uit [Functies voor lijn borduren].
    1. Selector [Steektype lijn]

    :

    Klik op deze knop om borduureigenschappen toe te passen op de gehele omtrek.

    :

    Klik op deze knop om borduureigenschappen toe te passen op een gedeelte van de omtrek.

    Als u het steektype voor het gebied wilt opgeven, klikt u op [Gebied] in de groep [Functies].

    1. Selector [Steektype gebied]

    U kunt borduureigenschappen niet toepassen op een gebied als het gebied niet geheel is omsloten door een omtrek in het Lijnen bewerken.

  3. Klik op .
  4. Klik op de gewenste kleur.
  5. Klik op de pijl omlaag in de selector Steektype en kies het gewenste steektype.
  6. Wanneer u of gebruikt, klikt u op de omtrek waarop u de borduureigenschappen wilt toepassen.
  7. Wanneer u gebruikt, klikt u op het gebied waarop u de borduureigenschappen wilt toepassen.

    Als u de borduureigenschappen wilt wijzigen, herhaalt u stap 2 tot en met 7.

    U kunt borduureigenschappen voor gebieden niet toepassen op open gebieden (gebieden die niet volledig worden omsloten door een omtreklijn), zoals in onderstaande illustratie.

    Als u geen eigenschappen op een gebied kunt toepassen, keert u terug naar het Lijnen bewerken en zorgt u dat het gebied volledig wordt omsloten. Bewerk eventuele veelhoeklijnen met de functie Punt bewerken.

    Lijnen toevoegen aan het lijnbewerkingsbeeld

    • Vanuit het dialoogvenster [Borduureigenschappen instellen] kunt u gedetailleerde instellingen voor eigenschappen opgeven, zoals de breedte van satijnsteken en de steeklengte.

      Borduureigenschappen opgeven.

    • Het Referentievenster is handig om kleuren op te geven terwijl u de kleuren in de oorspronkelijke afbeelding controleert.

    Werken met het Referentievenster

    Hiermee kunt u kleuren selecteren terwijl u de kleuren in de oorspronkelijke afbeelding controleert.

    1. Klik op de tab [Weergave].
    2. Schakel het selectievakje [Referentievenster] in de groep [Tonen/verbergen] in.
    3. Klik op de tab [Afbeelding].

      De afbeelding die was geopend in het origineel-beeldstadium verschijnt.

    Als u op [Referentie] hebt geklikt, klikt u op [Origineel].