Basisweergave-instellingen opgeven
Rasterinstellingen wijzigen
U kunt een raster van stippellijnen of ononderbroken lijnen weergeven of verbergen en de afstand tussen de rasterlijnen aanpassen.
- Klik op de tab [Weergave].
- Geef de rasterinstellingen op.
- Raster weergeven
Schakel dit selectievakje in als u het raster wilt weergeven. - met assen
Schakel dit selectievakje in als u het raster wilt weergeven als ononderbroken lijnen. - Interval
Geef de rasterafstand op. - Uitlijnen op raster
Schakel dit selectievakje in als u patronen wilt uitlijnen met het raster. De functie Uitlijnen op raster werkt ongeacht of het raster wel of niet wordt weergegeven.U kunt ook met de knop schakelen tussen raster tonen/verbergen.
Liniaalinstellingen wijzigen
U kunt de liniaal weergeven of verbergen.
- Klik op de tab [Weergave].
- Als u de liniaal wilt weergeven, schakelt u het selectievakje [Liniaal] in de groep [Liniaal] in.
Als u de liniaal wilt verbergen, schakelt u het selectievakje [Liniaal] uit.
Klik op om te schakelen tussen maateenheden in millimeter en inch.
Geleidelijninstellingen wijzigen
U kunt geleidelijnen ook gebruiken wanneer de liniaal wordt weergegeven.
- Klik op de tab [Weergave].
- Schakel het selectievakje [Liniaal] in en vervolgens het selectievakje [Richtlijn] in de groep [Liniaal].
- Klik op een liniaal op de Ontwerppagina.
verschijnt en er wordt een geleidelijn getekend.
- Geleidelijn
- Als u een geleidelijn wilt verplaatsen, sleept u .
- Als u een geleidelijn wilt verwijderen, klikt u op .
Wanneer u een patroon opslaat, worden de geleidelijnen daarbij opgeslagen. Maar de geleidelijnen worden verwijderd als u het patroon opslaat in een formaat voor een oudere versie dan versie 10.
Beeldscherm afmeting aanpassen (beeldschermkalibratie)
U kunt afmeting van de weergave aanpassen, zodat het ontwerp bij een weergavegrootte van 100% precies even groot is als het uiteindelijke borduurpatroon. Wanneer u deze aanpassing eenmaal heeft gedaan, blijft de instelling behouden.
- Klik op en op [Opties].
- Klik op [Schermkalibratie]. Houd een liniaal tegen het scherm om de lengte van 1 te meten. Geef vervolgens de waarde op bij 2 en klik op [OK].
Geef de lengte op in millimeters. Een waarde in inches is ongeldig.
Systeemeenheid
- Klik op en op [Opties].
- Klik op [Systeemeenheid] en selecteer de gewenste maateenheden ([mm] of [inch]).