Afdrukken  |  Sluiten

QL-810W/810Wc

Veelgestelde vragen en probleemoplossing

Veelgestelde vragen en probleemoplossing

Communicatie-instellingen gebruiken (voor Windows)

Volg de onderstaande stappen als u Communicatie-instellingen wilt gebruiken:


  1. Open Printer Setting Tool.
    Raadpleeg de FAQ voor meer informatie over het openen van het Printer Setting Tool "De Printer Setting Tool gebruiken (voorWindows)".
  2. Selecteer [Communicatie-instellingen].

    Het venster [Communicatie-instellingen] wordt weergegeven.

  3. Geef de gewenste instellingen op of wijzig de instellingen.

 

Raadpleeg de volgende koppelingen voor meer informatie over de items van het venster Communicatie-instellingen:

 

 

Het dialoogvenster voor instellingen

 

Het dialoogvenster voor instellingen

  1. Deze instellingen uitschakelen
    Als u dit selectievakje inschakelt, wordt Pictogram voor niet beschikbare instelling weergegeven op het tabblad en kunnen geen instellingen meer worden opgegeven of gewijzigd.
    De instellingen op een tabblad waarop Pictogram voor niet beschikbare instelling wordt weergegeven, worden niet toegepast op de printer, zelfs niet als u op [Toepassen] klikt.
    Ook worden de instellingen op het tabblad niet opgeslagen of geëxporteerd bij het geven van de opdracht [Opslaan in opdrachtbestand] of [Exporteren].
    Schakel het selectievakje uit als u de instellingen wilt toepassen op de printer of als u ze wilt opslaan of exporteren.

  2. Items
    Als u [Huidige status] selecteert, worden de huidige instellingen weergegeven in het gedeelte voor weergave en wijzigen van instellingen.
    Selecteer het item waarvan u de instellingen wilt wijzigen.

  3. Menubalk
    De opdrachten staan per functie ingedeeld onder elk menu (Bestand, Extra en Help).

  4. Printer
    Een lijst met verbonden printers.

  5. Naam knooppunt
    Weergave van de naam van het knooppunt (u kunt knooppuntnamen wijzigen). (Zie Menubalk.)

  6. Tabbladen voor instellingen
    Instellingen die kunnen worden opgegeven of gewijzigd.
    Als Pictogram voor niet beschikbare instelling wordt weergegeven op een tabblad, worden de instellingen op dat tabblad niet toegepast op de printer.

  7. Gedeelte voor weergave en wijzigen van instellingen
    Weergave van de huidige instellingen voor het geselecteerde item.

  8. Vernieuwen
    De weergegeven instellingen bijwerken met de meest recente informatie.

  9. Exit (Sluiten)
    Het venster Communicatie-instellingen wordt gesloten. U keert terug naar het hoofdvenster van Printer Setting Tool.

    De instellingen worden niet doorgevoerd in de printers als u na het wijzigen van de instellingen op de knop [Afsluiten] klikt zonder eerst te klikken op de knop [Toepassen].

  10. Apply (Toepassen)
    De instellingen naar de printer sturen.
    Als u de opgegeven instellingen wilt opslaan in een opdrachtbestand, selecteer dan [Opslaan in opdrachtbestand] in de keuzelijst.
    Het opgeslagen opdrachtbestand kan in de massaopslagmodus worden gebruikt om de instellingen op een printer toe te passen.

    Door te klikken op [Toepassen] past u alle instellingen van alle tabbladen toe op de printer.
    Als het selectievakje 'Deze instellingen uitschakelen' is geselecteerd, worden de instellingen van dat tabblad niet toegepast.

 

Menubalk


Menubalk

 

  1. Instellingen op printer toepassen
    De instellingen naar de printer sturen.
  2. Instellingen opslaan in opdrachtbestand
    De opgegeven instellingen opslaan in een opdrachtbestand. De bestandsextensie is '.bin'.
    Het opgeslagen opdrachtbestand kan in de massaopslagmodus worden gebruikt om de instellingen op een printer toe te passen.
    • Als het selectievakje [Deze instellingen uitschakelen] is geselecteerd, worden de instellingen van dat tabblad niet opgeslagen.
    • De volgende gegevens worden niet opgeslagen in het opdrachtbestand:

      • Naam knooppunt.
      • IP-adres, subnetmasker, gateway-adres (als het IP-adres is ingesteld op [STATIC]).
    • De opgeslagen opdrachten voor communicatie-instellingen zijn alleen bedoeld voor het toepassen van instellingen op een printer. Als u deze instellingen met dit opdrachtbestand wilt toepassen op de printer, gebruik dan de massaopslagmodus.
    • Opdrachtbestanden worden opgeslagen met verificatiesleutels en wachtwoorden. Neem de nodige maatregelen om opgeslagen opdrachtbestanden te beveiligen, bijvoorbeeld door de bestanden op te slaan op locaties die voor anderen onbereikbaar zijn.
    • Stuur opdrachtbestanden niet naar een ander model printer.
  3. Importeren

     

    • Draadloze instellingen van de huidige computer importeren

      De instellingen van de computer worden geïmporteerd.

      • Voor het importeren van de draadloze instellingen van de computer zijn beheerdersrechten voor de computer vereist.
      • U kunt alleen PSA-instellingen (instellingen voor Personal Security Authentication: open systeem, verificatie met publieke sleutel en WPA/WPA2-PSK) importeren. U kunt geen ESA-instellingen (instellingen voor Enterprise Security Authentication, zoals LEAP en EAP-FAST), WPA2-PSK-instellingen (TKIP) en WPA-PSK-instellingen (AES) importeren.
      • Als er voor de gebruikte computer meerdere draadloze netwerken zijn ingeschakeld, wordt voor het importeren alleen gekeken naar de eerste draadloze instellingen (alleen persoonlijke instellingen) die worden gedetecteerd.
      • Alleen instellingen (communicatiemodus, SSID, verificatiemethode, versleutelingsmethode en verificatiesleutel) van het tabblad [Draadloos LAN] - deelvenster [Draadloze instellingen] kunnen worden geïmporteerd.
    • Een te importeren profiel selecteren

      Het geëxporteerde bestand importeren en de instellingen toepassen op een printer.
      Klik op [Bladeren] en selecteer het bestand dat u wilt importeren. De instellingen in het geselecteerde bestand worden weergegeven in het gedeelte voor weergave en wijzigen van instellingen.

      • U kunt alle instellingen, bijvoorbeeld draadloze instellingen en instellingen voor TCP/IP, importeren, met uitzondering van de namen van knooppunten.

      • U kunt alleen profielen importeren die compatibel zijn met de geselecteerde printer.

      • Als het IP-adres van het geïmporteerde profiel op [STATIC] staat, wijzig dan zo nodig het IP-adres van het geïmporteerde profiel, zodat het adres niet gelijk is aan het IP-adres van een bestaande geconfigureerde printer in het netwerk.
  4. Exporteren

    De huidige instellingen opslaan in een bestand.

    • Als het selectievakje [Deze instellingen uitschakelen] is geselecteerd, worden de instellingen van dat tabblad niet opgeslagen.
    • Het geëxporteerde bestand wordt niet gecodeerd.

  5. Herstart de printer automatisch na toepassen van nieuwe instellingen

    Als u dit selectievakje inschakelt, wordt de printer automatisch opnieuw opgestart na toepassing van de communicatie-instellingen.

    Als dit selectievakje niet is ingeschakeld, moet u de printers handmatig opnieuw starten.

    Bij het configureren van meerdere printers kunt u de procedure bespoedigen door dit selectievakje uit te schakelen. In dat geval raden we wel aan het selectievakje in te schakelen bij het configureren van de eerste printer, zodat u kunt controleren of elke instelling tegemoetkomt aan het beoogde doel.

  6. Detecteert de verbonden printer automatisch en haalt de huidige instellingen op.

    Als u dit selectievakje selecteert terwijl er een printer is aangesloten op de computer, wordt de printer automatisch gedetecteerd en worden de instellingen van de printer op dat moment weergegeven in het deelvenster [Huidige status].

    Als de aangesloten printer van een ander model is dan de printer in de keuzelijst Printer, worden de instellingen die op de tabbladen beschikbaar zijn aangepast aan de aangesloten printer.

  7. Naam knooppunt/Bluetooth apparaatnaam wijzigen
    Hiermee kunt u de naam van een knooppunt wijzigen.

  8. Standaardcommunicatie-instellingen herstellen
    Hiermee zet u de communicatie-instellingen terug op de fabrieksinstellingen.

  9. Help weergeven
    De Help-onderwerpen weergeven.

  10. Over
    Geeft de versie-informatie van de toepassing weer.

 

Het tabblad Algemeen

 

Communicatie-instellingen

 

Communicatie-instellingen

 

  1. Netwerkinstellingen bij inschakelen
    Dit bepaalt de voorwaarden voor een verbinding via Wi-Fi wanneer de printer wordt ingeschakeld.
    QL-810W: Selecteer [Standaard aan], [Standaard uit] of [Huidige status behouden].
    QL-820NWB: Selecteer Standaard draadloos LAN, Standaard bedraad LAN of Huidige status behouden.

  2. Geselecteerde interface
    Selecteer [Infrastructuur of Ad-hoc], [Infrastructuur en Wireless Direct] of [Wireless Direct].

  3. Bluetooth bij inschakelen (alleen QL-820NWB)
    Dit bepaalt de voorwaarden voor een verbinding via Bluetooth wanneer de printer wordt ingeschakeld.
    Selecteer [Standaard aan], [Standaard uit] of [Huidige status behouden].

 

IPv6

 

IPv6

 

  1. IPv6-gebruik

    Selecteer [Inschakelen] of [Uitschakelen].

  2. Prioriteit op IPv6-adres

    Schakel dit selectievakje in om een IPv6-adres prioriteit te geven.

 

Update op afstand

Update op afstand is een functie op de printer waarmee de instellingen van de printer semi-automatisch worden bijgewerkt door verbinding te maken met een netwerkmap waarin de updatebestanden zijn opgeslagen.

 

Update op afstand

 

  1. IP-adres van FTP server

    Geef het adres van de FTP-server op.

  2. Poort

    Bevat het poortnummer dat wordt gebruikt om toegang te krijgen tot de FTP-server.

  3. PASV modus
  4. Gebruikersnaam

    Geef een gebruikersnaam op die gemachtigd is om zich aan te melden bij de FTP-server.

  5. Wachtwoord

    Voer in dit veld het wachtwoord in dat bij de opgegeven gebruikersnaam hoort.

  6. Toon de sleutel en het wachtwoord op het scherm
  7. Pad

    Geef het pad op naar de map op de FTP-server waaruit u het updatebestand wilt downloaden.

  8. Naam instellingen bestand

    Bevat de naam van het updatebestand op de FTP-server.

Log

 

Log

 

  1. Log opslag

    Geef aan of het updatelog naar de FTP-server moet worden geëxporteerd.

  2. Log opslag pad op FTP server

    Geef het pad op van de map op de FTP-server waarnaar u de loggegevens wilt exporteren.

 

De tabbladen Bedraad LAN (alleen QL-820NWB) en Draadloos LAN

 

TCP/IP (Bedraad)

 

TCP/IP

 

TCP/IP (Draadloos)

 

TCP/IP

 

  1. Boot Method

    Selecteer [AUTO], [BOOTP], [DHCP], [RARP] of [STATIC].

  2. IP-adres/Subnetmasker/Gateway

    Hiermee geeft u diverse netwerkinstellingen op.
    U kunt deze instellingen alleen opgeven als het IP-adres is ingesteld op [STATIC].

  3. DNS-servermethode

    Selecteer [AUTO] of [STATIC].

  4. IP-adres primaire DNS-server/IP-adres secundaire DNS-server

    U kunt deze instellingen alleen opgeven als de DNS-server is ingesteld op [STATIC].

 

IPv6

 

IPv6

 

  1. Statisch IPv6-adres

    Het opgegeven permanente IPv6-adres.

  2. Dit adres activeren

    Het opgegeven statische IPv6-adres inschakelen.

  3. Primaire DNS Server IPv6 Adres/Secundaire DNS Server IPv6 Adres

    De opgegeven IPv6-adressen van de DNS-servers.

  4. Lijst van IPv6-adressen

    Hier wordt de lijst met IPv6-adressen weergegeven.


     

Draadloze instellingen

 

Draadloze instellingen

 

  1. Communicatiemodus

    Selecteer [Infrastructuur] of [Ad-hoc].

  2. SSID (netwerknaam)

    Wanneer u op de knop [Zoeken] klikt, worden de beschikbare SSID's weergegeven in een apart dialoogvenster.

  3. Kanaal

    Lijst met beschikbare kanalen.

    Deze instelling is alleen geldig in de ad-hocmodus.

  4. Verificatiemethode/Coderingsmodus

    De ondersteunde coderingsmodi voor de verschillende verificatiemethoden staan in Communicatiemodi en Verificatiemethoden/Coderingsmodi.
  5. WEP-sleutel

    U kunt alleen een instelling opgeven als u WEP hebt geselecteerd als coderingsmodus.

  6. Passphrase

    U kunt alleen een instelling opgeven wanneer WPA/WPA2-PSK is geselecteerd als verificatiemethode.

  7. Gebruiker-ID/Wachtwoord
    U kunt alleen instellingen opgeven als u LEAP, EAP-FAST, PEAP, EAP-TTLS of EAP-TLS hebt geselecteerd als verificatiemethode. Bovendien is het bij EAP-TLS niet nodig om een wachtwoord op te geven, maar er moet wel een clientcertificaat worden geregistreerd. Maak vanuit een webbrowser verbinding met de printer en geef het certificaat op om een certificaat te registreren.
  8. Toon de sleutel en het wachtwoord op het scherm
    Als u dit selectievakje inschakelt, worden sleutels en wachtwoorden leesbaar weergegeven op het scherm (niet-gecodeerde tekst).

 

Communicatiemodi en Verificatiemethoden/Coderingsmodi

 

  • Met [Communicatiemodus] ingesteld op [Ad-hoc]

    Verificatiemethode

    Coderingsmodus

    Open systeem

    Geen / WEP

     

  • Met [Communicatiemodus] ingesteld op [Infrastructuur]

    Verificatiemethode

    Coderingsmodus

    Open systeem

    Geen / WEP

    Gedeelde sleutel

    WEP

    WPA/WPA2-PSK

    TKIP+AES / AES

    LEAP

    CKIP

    EAP-FAST/NONE

    TKIP+AES / AES

    EAP-FAST/MS-CHAPv2

    TKIP+AES / AES

    EAP-FAST/GTC

    TKIP+AES / AES

    PEAP/MS-CHAPv2

    TKIP+AES / AES

    PEAP/GTC

    TKIP+AES / AES

    EAP-TTLS/CHAP

    TKIP+AES / AES

    EAP-TTLS/MS-CHAP

    TKIP+AES / AES

    EAP-TTLS/MS-CHAPv2

    TKIP+AES / AES

    EAP-TTLS/PAP

    TKIP+AES / AES

    EAP-TLS

    TKIP+AES / AES

Hogere beveiligingsniveaus opgeven:
Bij toepassing van certificaatverificatie met de verificatiemethoden EAP-FAST, PEAP, EAP-TTLS of EAP-TLS kan het certificaat niet worden opgegeven met Printer Setting Tool. Nadat u de printer hebt geconfigureerd voor de verbinding met het netwerk geeft u het certificaat op door de printer te benaderen met een webbrowser.

 

Het tabblad Wireless Direct

Instellingen Wireless Direct

 

Instellingen Wireless Direct

 

  1. SSID/Network Key Generation (SSID/Netwerksleutel genereren)
    Selecteer [AUTO] of [STATIC].
  2. SSID (Network Name)/Network Key (SSID (netwerknaam)/Netwerksleutel)
    Voer hier de SSID (25 ASCII-tekens of minder) en de netwerksleutel (63 tekens of minder) in voor gebruik in de modus Wireless Direct.

    In de fabriek zijn de volgende SSID en pincode vastgelegd:
    SSID: 'DIRECT-*****_QL-810W' of 'DIRECT-*****_QL-820NWB', waarbij '*****' staat voor de laatste vijf cijfers van het serienummer van het product.
    (U vindt het label met het serienummer in het compartiment voor de DK-rol van de printer.)
    Wachtwoord: 'DIRECT-*****_QL-810W' of 'DIRECT-*****_QL-820NWB', waarbij '*****' staat voor de laatste vijf cijfers van het serienummer.

  3. Kanaal
    Bevat het kanaal voor de Wireless Direct-modus.

 

Het tabblad Bluetooth (alleen QL-820NWB)

Bluetooth-instellingen

 

Bluetooth-instellingen

 

  1. Zichtbaar voor andere apparaten

    Hier kunt u opgeven of de printer mag worden gedetecteerd door andere Bluetooth-apparaten.

    Mogelijke instellingen: [Vindbaar], [Niet vindbaar]
  2. Pincode wijzigen

    Als dit selectievakje is ingeschakeld, kunt u de pincode wijzigen.

  3. Pincode

    Geef hier de pincode op die wordt gebruikt voor koppeling met apparaten die voldoen aan Bluetooth 2.0 of lager.

  4. De PIN-code op het scherm weergeven

    Als u dit selectievakje inschakelt, worden pincodes standaard weergegeven op het scherm van de computer.

  5. Verzoek Secure Simple Pairing (SSP)-instellingen tijdens koppelen

    Als u dit selectievakje selecteert, kan het koppelen worden gedaan met de printerknoppen voor apparaten die geschikt zijn voor Bluetooth 2.1 of nieuwer.

Automatisch opnieuw koppelen

 

Automatisch opnieuw koppelen

  1. Automatisch opnieuw koppelen

    Geef aan of er automatisch opnieuw verbinding moet worden gemaakt met een iPhone/iPad of Bluetooth-apparaat waarmee eerder verbinding is gemaakt.
    Mogelijke instellingen: [Enable] (Inschakelen), [Disable] (Uitschakelen)

 

Gewijzigde instellingen toepassen op meerdere printers

 

  1. Nadat u instellingen hebt toegepast op de eerste printer, maakt u de printer los van de computer en sluit u de tweede printer aan op de computer.
  2. Selecteer de pas aangesloten printer in de keuzelijst [Printer].

    Als u het selectievakje [Detecteert de verbonden printer automatisch en haalt de huidige instellingen op] in het dialoogvenster [Optie-instellingen] inschakelt, wordt de met de USB-kabel aangesloten printer automatisch herkend.
    Zie Menubalk voor meer informatie.

  3. Klik op [Toepassen].
    Op de tweede printer worden nu dezelfde instellingen toegepast als op de eerste printer.

    We raden u aan om het selectievakje [Herstart de printer automatisch na gebruik] wel in te schakelen bij het configureren van de eerste printer, zodat u kunt controleren of er een verbinding met uw draadloze toegangspunt/router tot stand kan worden gebracht met de instellingen. Zie Menubalk voor meer informatie.

  4. Herhaal stap 1 - 3 voor alle printers waarvan u de instellingen wilt wijzigen.
    • Als het IP-adres is ingesteld op [STATIC], wordt het IP-adres van de printer ook gewijzigd in het IP-adres van de eerste printer.
      Wijzig zo nodig het IP-adres.
    • Als u de instellingen als bestand wilt opslaan, klikt u op [Bestand] - [Exporteren].
      U kunt dezelfde instellingen toepassen op een andere printer door op [Bestand] - [Importeren] te klikken en het geëxporteerde instellingenbestand te selecteren. (Zie Menubalk.)

 

 

Niet alle computers, mobiele apparaten en besturingssystemen ondersteunen mogelijk de ad-hocmodus.

Afdrukken  |  Sluiten