IP-adres instellen met de opdrachten ARP en PING

U kunt het IP-adres van een afdrukserver instellen met de opdracht ARP en met de opdracht PING. Voordat u deze opdrachten gebruikt, moet u wel weten wat het Ethernet-adres van de afdrukserver is.

Wat is een Ethernet-adres?

Elk netwerkapparaat moet zijn eigen unieke identificatie hebben. Met deze identificatie wordt het apparaat onderscheiden van alle andere fabrikanten. Er wordt ook nooit twee keer hetzelfde adres gebruikt voor netwerkapparatuur. Elke fabrikant moet zich houden aan de afspraak dat het Ethernet-adres uit zes cijfers bestaat: de eerste drie geven de fabrikant aan en de laatste drie zijn het serienummer.

Een Ethernet-adres (ook wel MAC-adres (Media Access Control) genoemd) van Brother ziet er als volgt uit:

00:80:77:31:B6:45

U komt het Ethernet-adres van uw Brother-afdrukserver te weten door een configuratiepagina af te drukken. Zie de gebruikershandleiding van uw apparatuur voor het afdrukken van een configuratiepagina.

Wanneer u weet wat het Ethernet-adres is van het apparaat dat u wilt aanpassen, gebruikt u de opdracht ARP met de juiste parameters. Bijvoorbeeld:

arp -s 220.0.0.182 00-40-af-36-0c-38

Hiermee geeft u een apparaat met Ethernet-adres 00-40-af-36-0c-38 opdracht om het IP-adres te wijzigen in 220.0.0.182.

Voor het wijzigen van het IP-adres van de afdrukserver gebruikt u de opdracht PING om de zojuist opgegeven ARP-gegevens naar de printer te sturen. Dit doet u door het volgende in te voeren:

PING ip-adres

Hierbij is 'ip-adres' het IP-adres dat u zojuist hebt gebruikt in de opdracht ARP. In dit voorbeeld gebruiken we dus:

PING 220.0.0.182

Hiermee wijzigt u het IP-adres van het apparaat dat u aan het configureren bent.

Problemen oplossen

Als u een probleem ondervindt, heeft dit waarschijnlijk een van de volgende oorzaken:

1. Het apparaat heeft al een TCP/IP-adres. Als het apparaat dat u wilt gebruiken al een TCP/IP-adres heeft, is het doorgaans niet mogelijk om het IP-adres te wijzigen met de opdracht ARP.
2. In het netwerk wordt DHCP, BOOTP of RARP gebruikt. Veel netwerkbeheerder willen de TCP/IP-adressen niet met de hand configureren. Wanneer ze dit laten doen door een automatisch systeem en wanneer dit systeem ook wordt ondersteund door de apparaten en wanneer het netwerk weet dat die apparaten er zijn, dan wordt automatisch een IP-adres toegewezen (ook aan uw afdrukserver). Als dit het geval is, zal de opdracht ARP niet functioneren. Het apparaat heeft immers al een IP-adres gekregen.