Volg de onderstaande stappen als u Device Settings (Apparaatinstellingen) wilt gebruiken:

1. Open Printer Setting Tool.

   Zie 'Werken met Printer Setting Tool (voor Windows)'.

    

2. Selecteer Device Settings (Apparaatinstellingen).

    

   
   
   Het venster Apparaatinstellingen wordt weergegeven.
   
    

    

3. Geef de gewenste instellingen op of wijzig de instellingen.

   Voedingsinstellingen

   • Auto Power On (Auto Voeding Aan)
     Hiermee bepaalt u of de printer automatisch moet worden ingeschakeld wanneer een USB-kabel wordt aangesloten.
     Beschikbare instellingen: [On] (Aan), [Off] (Uit)
   • Auto Power Off (USB Connection) (Auto Voeding Uit (USB-aansluiting))
     Instelling voor de duur van inactiviteit voordat de printer automatisch wordt uitgeschakeld bij gebruik van een USB-kabel.
     Beschikbare instellingen: None (Geen), 10/20/30/40/50 minuten, 1/2/4/8/12 uur
   • Auto Power Off (Li-ion) (Auto Voeding uit (Li-ion))
     Instelling voor de duur van inactiviteit voordat de printer automatisch wordt uitgeschakeld bij voeding met de Li-ion-batterij.
     Beschikbare instellingen: None (Geen), 10/20/30/40/50 minuten, 1 uur

   Print Information Report (Informatierapport afdrukken)

   • Inhoud
     Hiermee bepaalt u welke printergegevens worden afgedrukt.
     Beschikbare instellingen: All (Alle), Usage Log (Verbruikslog), Printer Settings (Printerinstellingen)

   Calibration (Kalibratie)

   • Length Adjustment (Aanpassing lengte):(R)
     De lengte van een afgedrukt label aanpassen aan de op de computer weergegeven lengte.
     Mogelijke instellingen: -3% tot +3% (in stappen van 1%)
4. Nadat u de instellingen hebt gewijzigd, klikt u op Apply (Toepassen) - Exit (Afsluiten) gevolgd door Exit (Afsluiten) in het hoofdvenster om het opgeven van de instellingen af te ronden.